« Terug naar zaken Naar dossier»
Naam | Waarde | Ernst gebrek |
---|---|---|
Datum uitspraak | 22 oktober 2014 | |
Datum publicatie | 14 november 2014 | |
Soort bron | ECLI:NL: | |
Bronspecificatie | PHR:2014:1957 | |
Soort rechtspraak | Belastingrecht | |
Soort (rechts)college | Parket bij de Hoge Raad | |
Locatie (rechts)college | 's-Gravenhage | |
Kamer | Niet van toepassing | |
Rolnummer(s) | 12/05825 | |
Middelen |
|
|
Jaren in geschil | 2000-2002 | |
Branchecode | 011301 | |
Branche-omschrijving | Teelt van groenten en champignons | |
Inhoud | Aan belanghebbende zijn een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen, een boetebeschikking en een beschikking heffingsrente opgelegd. In geschil is of de naheffingsaanslag en de beschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Voorts wordt door belanghebbende geklaagd over overschrijding van de redelijke termijn van berechting door het Hof en wordt aanspraak gemaakt op nadere verlaging van de opgelegde boete. In geschil is of belanghebbende de door haar verkochte winterprei heeft aangeplant en geoogst met Poolse werknemers. Meer specifiek gaat het om de vraag of, en zo ja in hoeverre, belanghebbende tijdens de jaren 2000 tot en met 2002 Poolse werknemers in dienst heeft gehad, terwijl die ten onrechte niet waren opgenomen in de loonadministratie. De Inspecteur stelt dat dit het geval is geweest, maar dat wordt door belanghebbende ontkend. Het Hof heeft de Inspecteur grotendeels in het gelijk gesteld. In het eerste middel klaagt belanghebbende erover dat het Hof een onjuiste toets heeft aangelegd ter zake van het afzien van het horen van een door belanghebbende opgeroepen maar niet ter zitting verschenen getuige. Ingevolge artikel 8:63, derde lid, Awb kan de rechter een niet verschenen partij-getuige oproepen in geval dat de rechter zinvol voorkomt voor de beslechting van het aan hem voorgelegde geschil. Volgens de A-G heeft het Hof geen onjuiste maatstaf aangelegd noch onvoldoende gemotiveerd waarom het Hof hier niet tot oproeping is overgegaan, zodat het eerste middel faalt. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur met hetgeen hij daaromtrent heeft aangevoerd, aannemelijk heeft gemaakt dat in de arbeidsbehoefte ten behoeve van de kweek en oogst van prei is voorzien door (een deel van) de Poolse mensen die verbleven in de accommodatie van belanghebbende. De daartoe door het Hof gegeven motivering acht de A-G toereikend, zodat de daartegen in het tweede middel ingebrachte motiveringsklachten falen. De A-G meent dat, anders dan wordt betoogd in het derde middel, de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding geen andere conclusie toelaten dan dat het bedrag van de niet geheven belasting als gevolg van het ten onrechte niet ‘verlonen’ van de Poolse werknemers, zowel in relatieve als in absolute zin aanzienlijk is geweest, en dat belanghebbende zich hiervan bewust moet zijn geweest. Belanghebbende heeft derhalve niet de vereiste aangifte gedaan, zodat omkering van de bewijslast gerechtvaardigd is. In het vierde middel stelt belanghebbende dat het Hof heeft verzuimd om te responderen op de stelling van belanghebbende dat de opgelegde naheffingsaanslag moet worden geconverteerd in een verhaalbare naheffingsaanslag. De A-G meent daarentegen dat het Hof wel heeft gerespondeerd, door aan te sluiten bij het oordeel van de Rechtbank dat belanghebbende zich willens en wetens heeft begeven in een situatie waarin vanaf het begin verhaal de facto onmogelijk was, dit vanwege het ontbreken van vereiste identificatiegegevens van de werknemers in de administratie en de uitbetaling van netto lonen aan niet in Nederland woonachtige personen. De rechtbank acht verhaal ook onwaarschijnlijk gezien de door de inspecteur in dat verband gesteld matige inkomens- en vermogenspositie van de betrokken Polen. Ook het vierde middel faalt. De Rechtbank heeft overwogen dat belanghebbende bewust frauduleus, opzettelijk en in samenspanning, betalingen aan Poolse werknemers buiten de administratie en uit het zicht van de belastingdienst heeft gehouden. Daarom is er volgens de Rechtbank sprake van een zowel absoluut als relatief omvangrijke fraude die een boete van 100% van de nageheven loonbelasting en premie volksverzekeringen zou kunnen rechtvaardigen, maar de Inspecteur heeft de boete beperkt tot 50%, hetgeen de Rechtbank dus zeker niet te hoog acht. In het vijfde middel wordt daartegen opgekomen onder aanvoering van vier klachten die volgens de A-G alle falen. In dat kader merkt de A-G op dat het aan het Hof, als zelfstandig de hoogte van de boete beoordelende rechter, vrij stond de door de Inspecteur opgelegde 50% boete te handhaven met een eigen motivering van het Hof, zonder binding aan de eerder door de Inspecteur gegeven motivering. Volgens de A-G slaagt alleen het zesde middel waarin belanghebbende er terecht op wijst dat nu de termijn die is verstreken tussen de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van het Hof meer dan twee jaren bedraagt, namelijk afgerond tweeënhalf jaar, het op de weg van het Hof had gelegen om de boete vanwege undue delay verder te matigen, dan wel dat het Hof had moeten motiveren waarom een verdere neerwaartse aanpassing van de boete niet aan de orde was. Aldus zou in beginsel verwijzing moeten volgen voor onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van bijzondere omstandigheden die een overschrijding van de redelijke termijn kunnen rechtvaardigen. Ervan uitgaande dat het Hof nog niet de voorziene nadere uitspraak heeft gedaan over het verzoek van belanghebbende tot immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zou na terugverwijzing, naar de A-G meent, een en ander kunnen worden gecombineerd. Anderzijds zou de Hoge Raad er omwille van proceseconomie voor kunnen kiezen om meteen zelf een beslissing te nemen over de mate waarin de redelijke termijn is overschreden en de gevolgen hiervan voor de boetematiging, met name door verdere vermindering met 5%. In zoverre strekt de conclusie tot gegrondverklaring van belanghebbendes cassatieberoep. | |
Wijze van administreren | Niet gespecificeerd | |
Wijze van controle | Niet gespecificeerd | |
Omkering van de bewijslast gesteld? | Niet gespecificeerd | |
Omkering van de bewijslast uitgesproken | Niet gespecificeerd | |
Redelijke schatting correctie(s) | Niet gespecificeerd | |
Is boete in stand gebleven? | Niet gespecificeerd | |
Gewonnen/Verloren | Niet gespecificeerd | |
Bronverwijzing | NTFR 2015/297 FUTD 2014-2661 |