« Terug naar zaken Naar dossier»
Naam | Waarde | Ernst gebrek |
---|---|---|
Datum uitspraak | 21 februari 2017 | |
Datum publicatie | 12 mei 2017 | |
Soort bron | ECLI:NL: | |
Bronspecificatie | PHR:2017:310 | |
Soort rechtspraak | Belastingrecht | |
Soort (rechts)college | Parket bij de Hoge Raad | |
Locatie (rechts)college | 's-Gravenhage | |
Kamer | Niet van toepassing | |
Rolnummer(s) | 16/05235 | |
Middelen |
|
|
Jaren in geschil | 2009 | |
Branchecode | 0161 | |
Branche-omschrijving | Dienstverlening voor de akker- en/of tuinbouw | |
Inhoud | Eén van de voormalig firmanten van belanghebbende exploiteerde in de jaren 2007, 2008 en 2009 een agrarisch loonbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Op 1 oktober 2009 is deze eenmanszaak met terugwerkende kracht per 1 januari 2009 omgezet in een vennootschap onder een firma (Vof). Per 31 december 2009 is de Vof ontbonden. Belanghebbende heeft in 2009 aan diverse werknemers auto’s ter beschikking gesteld voor de uitoefening van hun werkzaamheden. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de Inspecteur geconcludeerd dat in 2009 ten onrechte de inhouding van loonheffing achterwege is gelaten ter zake van geconstateerd privégebruik van de ter beschikking gestelde auto’s. Bovendien heeft de Inspecteur geconstateerd dat niet alle door de werknemers gewerkte uren zijn verantwoord en dat belanghebbende over 2009 bovenmatige onbelaste reiskostenvergoedingen aan zijn werknemers heeft verstrekt. De Inspecteur heeft daarop aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de loonheffingen over het jaar 2009 opgelegd, met oplegging van een vergrijpboete en in rekening brengen van heffingsrente. Na verleende vermindering bij uitspraak op bezwaar heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard voor zover gericht tegen de naheffingsaanslag en gegrond verklaard voor zover gericht tegen de boetebeschikking. De Rechtbank heeft de boete verlaagd, tot op het niveau van grove schuld. Belanghebbendes hoger beroep is door het Hof ongegrond verklaard, met bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof heeft belanghebbendes stelling verworpen dat, gelet op het feit dat de vennootschap onder firma is ontbonden, de boete dient te vervallen. Daartoe heeft het Hof overwogen dat ook in het onderhavige geval na de ontbinding van de Vof niet een situatie is ingetreden op grond waarvan moet worden aangenomen dat de voormalige vennoten in de onmogelijkheid verkeren zich te verdedigen. Belanghebbende komt thans in cassatie op tegen het oordeel van het Hof, met de klacht dat het Hof heeft miskend toepassing te geven aan de rechtsopvatting dat een vennootschap onder firma in het maatschappelijk verkeer als een afzonderlijk rechtssubject wordt behandeld en daaraan het rechtsgevolg te verbinden dat aan een niet-bestaand lichaam of (afzonderlijk) rechtssubject, dus hier de ontbonden ECLI:NL:PHR:2017:310 vennootschap onder firma, opgelegde aanslag en beschikkingen nietig zijn. Het lijkt de A-G in overeenstemming met de Wet LB en de AWR dat de Vof, die immers op het tijdstip waarop het loon werd genoten, in 2009, nog niet was ontbonden en derhalve in 2009 verplicht was de onderhavige niet betaalde loonbelasting te betalen, is aan te merken als degene aan wie de onderhavige naheffingsaanslag moest worden opgelegd. Volgens de A-G doet het feit dat de Vof op het moment dat de naheffingsaanslag aan haar werd opgelegd al was ontbonden, daaraan niet af. De A-G meent dat het mogelijk, en zelfs aangewezen, is om een belastingaanslag op leggen aan een inmiddels ontbonden rechtspersoon of samenwerkingsverband (zoals in casu belanghebbende), waar de belastingaanslag niets anders is dan de formalisering van een belastingschuld welke materieel is ontstaan gedurende haar bestaan. Aan belanghebbende is met de naheffingsaanslag, bij gelijktijdig gegeven beschikking ook een vergrijpboete opgelegd. Kennelijk stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de vennoten ten aanzien van de boete, doordat deze is opgelegd aan de thans ontbonden Vof, in de onmogelijkheid zouden verkeren zich tegen deze boete te verdedigen, wat strijdigheid op zou leveren met artikel 6 EVRM. Dat lijkt de A-G niet het geval te zijn, omdat een vergrijpboete wordt opgelegd bij voor bezwaar vatbare beschikking, zodat aldus betwisting van de boete mogelijk is. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard. | |
Wijze van administreren | Digitaal-Handmatig | |
Wijze van controle | Gegevensgericht | |
Omkering van de bewijslast gesteld? | Vereiste aangifte is niet gedaan | |
Omkering van de bewijslast uitgesproken | Niet aan de orde | |
Redelijke schatting correctie(s) | Niet aan de orde | |
Is boete in stand gebleven? | Niet aan de orde | |
Gewonnen/Verloren | Niet aan de orde | |
Bronverwijzing | V-N 2017/43.4 NTFR 2018/1218 FUTD 2017-1149 |