Zaakweergave:

Zaakinformatie

« Terug naar zaken   Naar dossier»

Algemene gegevens

Naam Waarde Ernst gebrek
Datum uitspraak 26 april 2018
Datum publicatie 18 mei 2018
Soort bron ECLI:NL:
Bronspecificatie PHR:2018:468
Soort rechtspraak Belastingrecht
Soort (rechts)college Parket bij de Hoge Raad
Locatie (rechts)college 's-Gravenhage
Kamer Niet van toepassing
Rolnummer(s) 17/03633
Middelen
  • Inkomensheffing
Jaren in geschil 2007
Branchecode 47299
Branche-omschrijving Gespecialiseerde winkels in overige voedings- en genotmiddelen n.e.g.
Inhoud A-G Niessen heeft conclusie genomen in de zaak met nr. 17/03633. In geschil is of belanghebbende (naast de in zijn aangifte verantwoorde inkomsten) een bedrag van € 415.000 aan belastbaar inkomen uit werk en woning heeft genoten. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Inspecteur aannemelijk moet maken welke bron ten grondslag ligt aan dat bedrag, daarbij rekening houdend met de onherroepelijk geworden informatiebeschikking van 20 september 2013. Belanghebbende exploiteert een coffeeshop in de vorm van een eenmanszaak en heeft voor het jaar 2007 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 178.886 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.571. Op 12 november 2007 is van de zakelijke rekening van de coffeeshop een bedrag van € 412.939 overgeboekt naar de derdenrekening van notaris [A] ten behoeve van de aflossing van de hypotheek op de in privé aangehouden woning van belanghebbende. De Inspecteur heeft uit stukken uit een strafrechtelijk onderzoek geconcludeerd dat het bedrag afkomstig is uit een achttal stortingen voor een totaalbedrag van € 415.000. Naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift heeft belanghebbende een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. De Inspecteur heeft bescheiden bij belanghebbende opgevraagd die in hoofdzaak zien op de boekhouding van belanghebbendes onderneming. Aangezien belanghebbende niet alle opgevraagde bescheiden heeft verstrekt, heeft de Inspecteur een informatiebeschikking gegeven. Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijsrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is, omdat de informatiebeschikking onherroepelijk is komen vast te staan. Op belanghebbende rust alsdan de last om te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft belanghebbende met zijn verklaringen aangaande de herkomst van de stortingen niet aangetoond dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is, en ook niet dat er ten aanzien van de correctie van € 415.000 een bron van inkomen ontbreekt. Aangezien de Inspecteur volgens de Rechtbank aannemelijk heeft gemaakt dat de navorderingsaanslag berust op een redelijke schatting, is het beroep ongegrond. In zijn uitspraak overweegt het Hof dat de bewijsrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast in hoger beroep niet meer in geschil is. Volgens het Hof miskent belanghebbende met zijn stelling dat de Inspecteur niet aannemelijk ECLI:NL:PHR:2018:468 heeft gemaakt welke concrete bron van inkomen ten grondslag ligt aan de correctie, de ingevolge de omkering en verzwaring van de bewijslast geldende verdeling van de bewijslast. Gelet op al hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd, heeft hij zich volgens het Hof op het standpunt kunnen stellen dat de genoemde contante stortingen niet kunnen worden verklaard uit de door belanghebbende gestelde bronnen en afkomstig moeten zijn uit (een) niet in zijn aangifte IB/PVV 2007 verantwoorde bron(nen) van inkomen. Het is dan vervolgens aan belanghebbende om de onjuistheid van de uitspraak op bezwaar overtuigend aan te tonen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet in dit bewijs is geslaagd. Ook berust de navorderingsaanslag naar ’s Hofs oordeel op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft in het kader van een redelijke schatting het standpunt kunnen innemen dat de inkomsten moeten worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden. Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld en twee middelen aangevoerd. De middelen betwisten de gegrondheid van de navorderingsaanslag, onder meer op de grond dat de Inspecteur niet preciseert welke bron ten grondslag ligt aan het inkomen waarover wordt nagevorderd. Het eerste cassatiemiddel van belanghebbende impliceert dat hij de toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast bestrijdt. Belanghebbende stelt immers dat het Hof van een onjuiste bewijslastverdeling is uitgegaan. Dat een informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, sluit volgens de A-G niet uit dat belanghebbende in rechte de vraag aan de orde kan stellen of dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast (vlg. HR BNB 2017/92). Zo bestaat de mogelijkheid dat pas in de procedure over de aanslag ten volle kan worden overzien of het gebrek dan wel de gebreken aan medewerking van de kant van belanghebbende van een zodanig gewicht zijn, dat daardoor, gelet op de omstandigheden van het geval, de omkering van de bewijslast gerechtvaardigd is. In deze zaak berust de informatiebeschikking op de omstandigheid dat belanghebbende vragen die de Inspecteur heeft gesteld, niet heeft beantwoord. Deze vragen betroffen in hoofdzaak de boekhouding van belanghebbendes onderneming. Dit lijkt te impliceren dat belanghebbende winst uit onderneming heeft genoten. De Inspecteur is pas in een zeer laat stadium volledig duidelijk geweest over de bron waaruit de in de navordering betrokken inkomsten zouden voortkomen, namelijk ‘overige werkzaamheden’. Naar de mening van de A-G kon belanghebbende ten tijde van het uitreiken van de informatiebeschikking dan ook niet ten volle overzien wat de consequentie zou zijn van het niet verstrekken van alle opgevraagde documenten. Voorts is de A-G van mening dat nu de informatiebeschikking niet betrekking heeft op resultaat uit overige werkzaamheden, het niet voldoen aan het betreffende verzoek om informatie ook bezwaarlijk van een zodanig gewicht kan zijn om tot meergenoemde omkering te leiden. De vraag dringt zich volgens de A-G op of de bewijslast niet alsnog moet worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Het is dan aan de Inspecteur om (volgens de normale regels van stelplicht en bewijslast) aannemelijk te maken dat belanghebbende een absoluut en relatief omvangrijk bedrag niet heeft aangegeven. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en het Hof dienaangaande heeft geoordeeld, volgt volgens de A-G dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende een absoluut en relatief omvangrijk bedrag niet heeft aangegeven. Zo heeft de Inspecteur volgens het Hof aangetoond dat bij belanghebbende in het onderhavige jaar is gebleken van een vermogenstoename van € 415.000, dat de door belanghebbende daarvoor gegeven verklaringen onaannemelijk zijn en die toename alleen kan worden verklaard uit het niet aangeven van belastbaar inkomen. De A-G komt toe aan de klacht van belanghebbende tegen het oordeel van het Hof dat het niet aan de Inspecteur is om de bron van inkomen aannemelijk te maken maar aan belanghebbende om de onjuistheid van de uitspraak op bezwaar overtuigend aan te tonen. De A-G leidt uit HR BNB 2003/302 en HR BNB 2005/339 af dat de inspecteur ingeval van omkering niet altijd de vermeende bron van inkomen hoeft te duiden, maar de aangebrachte correctie wel moet onderbouwen. Hij dient aannemelijk te maken dat de navorderingsaanslag berust op een redelijke schatting. Uit voornoemde rechtspraak blijkt volgens de A-G dat het aan de feitenrechter is om te beslissen of de Inspecteur voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de onverklaarbare vermogenstoename van belanghebbende uit nog niet belaste inkomsten is verkregen. De A-G meent dat het Hof deze vraag klaarblijkelijk met zijn oordeel bevestigend heeft beantwoord; zijn oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en de beslissing niet onbegrijpelijk is gezien de vastgestelde feiten en de stukken van het geding. Het beroep in cassatie van belanghebbende is ongegrond.
Wijze van administreren Digitaal-Handmatig
Wijze van controle Gegevensgericht
Omkering van de bewijslast gesteld? Informatiebeschikking: Informatieplicht
Omkering van de bewijslast uitgesproken Niet aan de orde
Redelijke schatting correctie(s) Niet aan de orde
Is boete in stand gebleven? Niet aan de orde
Gewonnen/Verloren Niet aan de orde
Branchespecifiek
Bronverwijzing V-N 2018/29.4 NTFR 2018/1208 FUTD 2018-1322