Zaakweergave:

Zaakinformatie

« Terug naar zaken   Naar dossier»

Algemene gegevens

Naam Waarde Ernst gebrek
Datum uitspraak 02 maart 2015
Datum publicatie 20 maart 2015
Soort bron ECLI:NL:
Bronspecificatie PHR:2015:194
Soort rechtspraak Belastingrecht
Soort (rechts)college Parket bij de Hoge Raad
Locatie (rechts)college 's-Gravenhage
Kamer Niet van toepassing
Rolnummer(s) 14/02335
Middelen
  • Inkomensheffing
Jaren in geschil 2007
Branchecode Niet gespecificeerd
Branche-omschrijving Niet gespecificeerd
Inhoud A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiƫn tegen de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam van 20 maart 2014, nrs. 12/00814 t/m 12/00816, ECLI:NL:GHAMS:2014:1171, FutD 2014-0875, NTFR 2014/1358. Belanghebbende dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, inhoudende de exploitatie van een detailhandelszaak op [A]. Op 9 november 2010 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Lopende dit onderzoek heeft de Inspecteur aanslagen opgelegd over 2006 en 2007, met dagtekening respectievelijk 17 december 2010 en 10 december 2010. Daarbij is afgeweken van de aangiften. Kennelijk is reeds bij die aanslagoplegging omkering en verzwaring van de bewijslast toegepast. Van het boekenonderzoek is (pas) op 27 juli 2011 een controlerapport opgemaakt. Daarin wordt een zodanig gebrekkige kasadministratie gesignaleerd dat er wegens schending van de administratie- en bewaarplicht, reden is voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Bij uitspraken op bezwaar van 27 oktober 2011 en 9 november 2011 heeft de Inspecteur de aanslagen over respectievelijk 2007 en 2006 gehandhaafd c.q. nader vastgesteld conform het controlerapport, (weer) met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast. Bij Rechtbank en Hof heeft het geschil zich toegespitst op de vraag of een eventuele schending van de administratieplicht hier moet leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat daartoe een onherroepelijke informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a AWR zou zijn vereist. Die is echter niet vastgesteld. De Inspecteur meent dat hier geen informatiebeschikking vereist is, omdat deze aanslagen zijn opgelegd voor de inwerkingtreding van artikel 52a AWR, per 1 juli 2011. Het Hof heeft, anders dan de Rechtbank, geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat het bij de Wet van 27 mei 2011, Stb. 2011, 265 - waarin geen overgangsbepalingen zijn opgenomen - gewijzigde artikel 27e AWR van toepassing is in situaties waarin de inspecteur bij de inwerkingtreding van die bepaling bevoegd was jegens belanghebbende de informatiebevoegdheden van art. 47 e.v. AWR uit ECLI:NL:PHR:2015:194 te oefenen en een informatiebeschikking te nemen. Deze bevoegdheid wordt begrensd door het intreden van de beroepsfase. Aldus was de Inspecteur volgens het Hof op 1 juli 2011 bevoegd om voor de jaren 2006 en 2007 een informatiebeschikking te nemen, omdat op dat tijdstip voor de desbetreffende aanslagen nog geen uitspraak op bezwaar was gedaan. Hieruit heeft het Hof geconcludeerd dat belanghebbende terecht heeft gesteld dat het ontbreken van een informatiebeschikking voor de jaren 2006 en 2007 ertoe leidt dat de wettelijk omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het - in dit geval - niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 52 AWR (administratieplicht en bewaarplicht) niet van toepassing is. Tegen dit oordeel van het Hof komt de Staatssecretaris op in cassatie, onder aanvoering van twee middelen. Het tweede, meest verstrekkende, middel strekt ten betoge dat, anders dan het Hof heeft geoordeeld, ten aanzien van de administratieen bewaarplicht van artikel 52 AWR, ook na wetswijziging niet zou gelden dat de wettelijke omkering en verzwaring van de bewijslast in geval van niet voldoen aan dat artikel, afhankelijk is gesteld van het bestaan van een daarop betrekking hebbende onherroepelijk vaststaande informatiebeschikking. De A-G komt echter tot de conclusie dat de tot stand gekomen wettelijke regeling van vaststelling en handhaving van een informatiebeschikking, alvorens kan worden gekomen tot omkering en verzwaring van de bewijslast, mede betrekking heeft op schending van de administratie- en bewaarplicht, zodat het tweede middel faalt. Het eerste middel ziet op de overgangsrechtelijke vraag op welk moment, na wettelijke invoering van de informatiebeschikking per 1 juli 2011, al dan niet een informatiebeschikking moet worden vastgesteld naar aanleiding van (vermeende) schending van de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 AWR, alvorens eventueel, na onherroepelijk worden van de informatiebeschikking, kan worden toegekomen aan omkering en verzwaring van de bewijslast. De invoering van de informatiebeschikking heeft volgens de A-G tot doel versterking van de rechtszekerheid van belastingplichtigen. Daarbij past zijns inziens dat de inspecteur meteen in de fase waarin schending is geconstateerd tot vaststelling van een informatiebeschikking moet overgaan, bij gebreke waarvan die mogelijkheid hem ontvalt. Dat betekent volgens de A-G dat indien bij de inspecteur een bepaalde schending al bekend was voorafgaand aan de aanslagoplegging, voordien moet worden overgegaan tot vaststelling van een informatiebeschikking. De A-G meent, anders dan het Hof, dat de Inspecteur na de aanslagopleggingen van 10 en 17 december 2010, niet meer kon overgaan tot vaststelling van een informatiebeschikking. Het eerste middel slaagt. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiƫn gegrond dient te worden verklaard.
Wijze van administreren Digitaal-Handmatig
Wijze van controle Gegevensgericht
Omkering van de bewijslast gesteld? Niet voldaan aan administratieplicht
Omkering van de bewijslast uitgesproken Niet aan de orde
Redelijke schatting correctie(s) Niet aan de orde
Is boete in stand gebleven? Niet aan de orde
Gewonnen/Verloren Niet aan de orde
Bronverwijzing V-N 2015/18.5 NTFR 2015/1184 FUTD 2015-0712