« Terug naar zaken Naar dossier»
Naam | Waarde | Ernst gebrek |
---|---|---|
Datum uitspraak | 08 maart 2018 | |
Datum publicatie | 23 maart 2018 | |
Soort bron | ECLI:NL: | |
Bronspecificatie | PHR:2018:231 | |
Soort rechtspraak | Belastingrecht | |
Soort (rechts)college | Parket bij de Hoge Raad | |
Locatie (rechts)college | 's-Gravenhage | |
Kamer | Niet van toepassing | |
Rolnummer(s) | 17/04145 en 17/04146 | |
Middelen |
|
|
Jaren in geschil | 2008 | |
Branchecode | 561001 | |
Branche-omschrijving | Restaurants | |
Inhoud | A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 juli 2017, nr. 16/00058 en 16/00059. Belanghebbende exploiteerde in 2008 samen met zijn echtgenote, in de vorm van een vennootschap onder firma, een restaurant. Op 1 september 2009 heeft de Inspecteur de aangifte IB/PVV 2008 ontvangen, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning heeft aangegeven van € 12.321, resulterend in een bedrag van € 509 aan te betalen belasting. De aanslag IB/PVV 2008 is opgelegd conform de aangifte. De Inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld bij de vof. Daarbij is geconstateerd dat in het jaar 2008 op twaalf dagen de behaalde omzet niet is geregistreerd en niet terecht is gekomen in de aangiften. De Inspecteur heeft daarom de administratie verworpen en zich op het standpunt gesteld dat de omkering van de bewijslast van toepassing is. Daarop is een navorderingsaanslag IB/PVV 2008 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.055. In de berekening van de hoogte van de gecorrigeerde winst is de Inspecteur uitgegaan van extrapolatie van de correcties in de genoemde twaalf dagen naar het gehele kalenderjaar 2008. Na vergeefs bezwaar en beroep is het Hof in hoger beroep gekomen tot het oordeel dat de Inspecteur, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat op meer dagen dan de twaalf dagen – laat staan elke dag in 2008 – de omzet is afgeroomd. Het Hof heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning, uitgaande van correctie beperkt tot die twaalf dagen, gecorrigeerd tot op € 14.451. Het Hof heeft berekend dat nu het gecombineerde IB/PH (premieheffing)-tarief in de eerste schijf in 2008 33,6% bedraagt, de aangifte heeft geleid tot een bedrag van € 715,68 (33,6% van het verschil tussen € 14.451 en € 12.321 ) dat ten onrechte niet is geheven. Het Hof is van oordeel dat dit bedrag van € 715 op zichzelf beschouwd, niet aanzienlijk is. Derhalve is er volgens het Hof geen grond voor omkering (en verzwaring) van de bewijslast. Uitgaande van de normale verdeling van de bewijslast, zonder omkering en verzwaring, heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof geen nadere correcties aannemelijk kunnen maken, anders dan beperkt tot die twaalf dagen. ECLI:NL:PHR:2018:231 Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard en heeft de navorderingsaanslag verminderd, tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.451. Volgens het cassatiemiddel van de Staatssecretaris is hier wel sprake van een zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk bedrag aan meer verschuldigde belasting. Dat zou moeten betekenen dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan met als gevolg, anders dan het Hof heeft geoordeeld, omkering en verzwaring van de bewijslast. De A-G begint met op te merken dat uit het verloop van deze procedure blijkt hoezeer het al dan niet omkeren en verzwaren van de bewijslast, de uitkomst van een procedure kan bepalen. In zijn arrest van 30 oktober 2009 is de Hoge Raad gekomen tot het oordeel dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting en het bedrag van belasting dat niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Ook volgt uit dit arrest dat inhoudelijke gebreken in de aangifte slechts in aanmerking worden genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. In geschil is nu of het voornoemde bedrag van € 716 is aan te merken als ‘absoluut-aanzienlijk’. De A-G constateert uit de bestaande jurisprudentie verschillende bedragen volgen als mogelijke ondergrenzen, zonder dat is aangegeven hoe men aan die ondergrens gekomen is. De A-G ziet hier een taak voor de Hoge Raad en bespreekt mogelijke benaderingen, waaraan nader uitwerking zou kunnen worden gegeven. De A-G zou zich kunnen voorstellen om het absoluut-aanzienlijk-vereiste te laten vallen, bij gebreke van een adequate rechtvaardiging daarvoor. Volgens de A-G is elke vergelijking relatief en wat ‘absoluut aanzienlijk’ is, hangt af van de hoogte van de bedragen die in een bepaald geval spelen. Als het absoluut-aanzienlijk-vereiste niet meer zou worden gesteld dan blijft alleen het relatief-aanzienlijk-vereiste over. Als bezwaar hiervan is genoemd dat per consequentie een ‘foutje’ in de aangifte ter grootte van een paar euro, meteen kan leiden tot omkering van de bewijslast. Aan de andere kant gaat het in een dergelijk geval om een vrij mineur bedrag aan meer te betalen belasting. De A-G acht afschaffing van het absoluut-aanzienlijk-vereiste aanvaardbaar. Daarbij komt dat afschaffing zijns inziens goed zou zijn voor de eenvoud van de rechtstoepassing en voor de rechtszekerheid. Alsdan resteert alleen het relatief-aanzienlijk-vereiste. De A-G zou dat aldus willen toepassen dat nagegaan wordt in hoeverre de ingevolge de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs (dus procentueel gezien) aanzienlijk lager is dan de werkelijke verschuldigde belasting. De A-G acht het redelijk de bijl van de omkering te laten vallen als dat percentage in een bepaald geval hoger uitkomt dan 30%. Omdat daarvan in casu sprake is, is niet de vereiste aangifte gedaan en had het Hof de bewijslast moeten omkeren. Aldus strekt de conclusie tot gegrond bevinding van de beide beroepen in cassatie van de Staatssecretaris. | |
Wijze van administreren | Digitaal-Handmatig | |
Wijze van controle | Gegevensgericht | |
Omkering van de bewijslast gesteld? | Vereiste aangifte is niet gedaan | |
Omkering van de bewijslast uitgesproken | Niet aan de orde | |
Redelijke schatting correctie(s) | Niet aan de orde | |
Is boete in stand gebleven? | Niet aan de orde | |
Gewonnen/Verloren | Niet aan de orde | |
Bronverwijzing | V-N 2018/20.4 NTFR 2018/808 FUTD 2018-0810 |