« Terug naar zaken Naar dossier»
Naam | Waarde | Ernst gebrek |
---|---|---|
Datum uitspraak | 25 november 2021 | |
Datum publicatie | 17 december 2021 | |
Soort bron | ECLI:NL: | |
Bronspecificatie | PHR:2021:1105 | |
Soort rechtspraak | Belastingrecht | |
Soort (rechts)college | Parket bij de Hoge Raad | |
Locatie (rechts)college | 's-Gravenhage | |
Kamer | Niet van toepassing | |
Rolnummer(s) | 21/01277 | |
Middelen |
|
|
Jaren in geschil | 2008-2012 | |
Branchecode | 4932 | |
Branche-omschrijving | Vervoer per taxi | |
Inhoud | A-G IJzerman heeft conclusie genomen over de vraag of de Inspecteur na intrekking van de eerste informatiebeschikking, naderhand een tweede mocht afgeven, zonder schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur. Het betreft het beroep van [X] B.V., belanghebbende, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden van 9 februari 2021, nr. 19/01155, ECLI:NL:GHARL:2021:1164. Heden wordt ook een conclusie genomen inzake het samenhangende beroep in cassatie ingesteld door [A] B.V., nr. 21/01278. Op 28 mei 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende, naar aanleiding van een boekenonderzoek, een eerste informatiebeschikking afgegeven waarin is verzocht om informatie welke van belang kan zijn voor de belastingheffing met betrekking tot de vennootschapsbelasting over de jaren 2008 t/m 2011, de loonheffing en de omzetbelasting. Op 3 maart 2015 heeft de Inspecteur deze informatiebeschikking ingetrokken, omdat belanghebbende op last van de rechtbank heeft meegewerkt aan het boekenonderzoek. Op 3 april 2015 heeft de Inspecteur, naar aanleiding van een nader controlerapport, een tweede informatiebeschikking afgegeven met betrekking tot de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 t/m 31 januari 2012, vanwege gebreken in de administratie. Belanghebbende heeft zich in deze procedure gesteld op het standpunt dat het de Inspecteur – na intrekking van de eerste informatiebeschikking – niet was toegestaan de tweede informatiebeschikking af te geven. Kennelijk zou dat volgens belanghebbende in strijd zijn met het verbod van détournement de pouvoir, alsmede met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en/of het vertrouwensbeginsel. De rechtbank Noord-Nederland heeft geoordeeld dat de Inspecteur het verbod van détournement de pouvoir niet heeft geschonden door het nemen van de tweede informatiebeschikking van 3 april 2015. De ingetrokken informatiebeschikking van 28 mei 2013 zag immers op een schending van de informatieverplichting (artikel 47 van de AWR), terwijl de tweede informatiebeschikking betrekking heeft op een schending van de administratie- en bewaarplicht (artikel 52 van de AWR). De informatiebeschikkingen zijn dus gebaseerd op verschillende wettelijke grondslagen. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht, en dat de administratieve gebreken zodanig zijn dat omkering van de bewijslast gerechtvaardigd is. De Rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan belanghebbende een termijn te gunnen om de geconstateerde gebreken te herstellen, nu gesteld noch gebleken is dat dit mogelijk zou zijn. Ook overigens heeft het Hof de beoordeling van de Rechtbank onderschreven. Tegen die beoordeling van het Hof komt belanghebbende thans op in cassatie. De A-G begint met op te merken dat het een inspecteur uiteraard niet is toegestaan een informatiebeschikking af te geven die in strijd is met een toepasselijk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Daarmee wordt deze discussie gereduceerd tot de vraag of daarvan in een bepaald geval sprake is. Uit art. 52a, tweede lid, van de AWR volgt dat door de afgifte van een informatiebeschikking van rechtswege de termijn voor het vaststellen van de desbetreffende belastingaanslag wordt verlengd met de periode tussen bekendmaking en onherroepelijk worden van de informatiebeschikking. Dat is inherent aan het door de wetgever gekozen systeem om in principe eerst het definitieve oordeel over een informatiebeschikking af te wachten en vervolgens de belastingaanslag op te leggen, eventueel opnieuw gevolgd door bezwaar en beroep daartegen. Het komt de A-G voor dat deze wettelijke termijnverlenging moet worden aanvaard, behoudens eventuele ernstige schending van een beginsel van behoorlijk bestuur ter zake van de afgifte van de informatiebeschikking. Het lijkt de A-G dat als ondergrens moet gelden dat het na intrekking van de eerste informatiebeschikking niet is toegestaan zonder relevante wijziging in de feiten, een (vrijwel) identieke tweede informatiebeschikking met eenzelfde verzoek om inlichtingen af te geven. Van een dergelijke identieke informatiebeschikking is in casu echter geen sprake. Uit de wetgeving, parlementaire geschiedenis en jurisprudentie is volgens de A-G niet af te leiden dat het afgeven van een tweede informatiebeschikking als in casu, principieel verboden zou zijn. In casu geldt dat de tweede informatiebeschikking is afgegeven op de grond van een schending van de administratie- en bewaarplicht, dus zonder een tweede informatieverzoek. Dit lijkt de A-G niet ongeoorloofd, omdat een eventuele schending van de administratie- en bewaarplicht reeds objectief kan worden vastgesteld aan de hand van die administratie. De door belanghebbende tegen de Hofuitspraak aangevoerde motiveringsklachten falen alle, wegens gebrek aan feitelijke grondslag en/of als gericht tegen feitelijke oordelen die niet onbegrijpelijk te achten zijn. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard. | |
Wijze van administreren | Digitaal-Handmatig | |
Wijze van controle | Gegevensgericht | |
Omkering van de bewijslast gesteld? | Informatiebeschikking: Administratieplicht | |
Omkering van de bewijslast uitgesproken | Niet aan de orde | |
Redelijke schatting correctie(s) | Niet aan de orde | |
Is boete in stand gebleven? | Niet aan de orde | |
Gewonnen/Verloren | Niet aan de orde | |
Bronverwijzing | FUTD 2021-3847 |