Inhoud |
Naar het oordeel van het Hof is evenwel aannemelijk te achten dat in de vorenvermelde balanspost omzetbelasting per ultimo 1993 van de belanghebbende een bedrag ten onrechte als omzetbelastingschuld is begrepen, namelijk voorzover sprake is van omzetbelasting begrepen in niet uitgereikte facturen. Een bedrag terzake is niet gekwantificeerd, laat staan dat de belanghebbende overtuigend zou hebben aangetoond hoe hoog dit bedrag zou dienen te zijn. Het Hof stelt dit bedrag in goede justitie vast op fl. 12.000,=. Het bedrag aan nageheven enkelvoudige belasting dient dan te worden bepaald op fl. 127.285,=, zijnde € 57.759,41. Ten aanzien van de verhoging na kwijtschelding heeft te gelden dat de belanghebbende werkzaam is op het gebied van administratieve en fiscale dienstverlening. In haar jaarrekening 1993 heeft de belanghebbende een balanspost opgenomen van niet betaalde omzetbelasting. Naar het oordeel van het Hof volgt hieruit, dat de belanghebbende op de hoogte was van deze omzetbelastingschuld en desondanks willens en wetens deze niet op aangifte heeft voldaan. Gelet op hetgeen onder 4.6 in aanmerking is genomen, is het Hof van oordeel, dat de belanghebbende opzet kan worden verweten. De verhoging na de kwijtschelding bezien in verhouding tot de ernst van het feit en de positie van de belanghebbende, is zodanig, dat sprake is van een verhoging na kwijtschelding die passend en geboden is. In het tijdsverloop tussen het indienen van het vertoogschrift op 4 april 2000, de mondelinge behandelingen van de zaak op 19 november 2001 en op 9 mei 2003, en de datum van deze uitspraak vindt het Hof, mede gelet op hetgeen de Hoge Raad der Nederlanden heeft overwogen onder meer in zijn arrest van 3 oktober 2000, nr. 00775/99, NJ 2000,721, en van 22 april 2005, nr. 37 984, onder meer gepubliceerd in V-N 2005/22.6, aanleiding de verhoging te matigen. |